Ooien voorbereiden op het geboorteseizoen

01-03-2021 10:59

In de schapenhouderij is de aflamperiode de oogsttijd.  Het komt er dan ook op aan dat de drachtige ooien gezond en wel hun werpdatum bereiken.  Daarom moeten de laatste weken voor het werpen stress alsook plotselinge voerovergangen zeker voorkomen worden, dit terwijl de voederbehoefte van de ooi sterk wijzigt.  

De voederbehoefte (= energie en eiwitbehoefte) van de drachtige ooi hangt af van haar gewicht, van het drachtigheidsstadium en de te verwachten worpgrootte.  Om tegen het aflammeren zo weinig mogelijk moeilijkheden te hebben, is geregelde observatie van en conditiebeoordeling bij de hoogdrachtige ooien dan ook zeer wenselijk.  

Ooien die in de loop van de dracht royaal gevoederd werden en te vet zijn, kunnen bij een te beperkte voederopname in de laatste fase van de dracht acetonaemie ontwikkelen.  In de volksmond ook gekend als drachtigheidsvergiftiging of slepende melkziekte.  De laatste 4 tot 6 weken voor het werpen groeien de lammeren in de baarmoeder sterk en neemt de inhoud van het maagdarmkanaal af.  Hierdoor daalt de ruwvoeropname en moet het voer geconcentreerder worden.  Wanneer dit niet in balans is ontstaat er door snelle vetafbraak er een soort zelfvergiftiging.  De lammeren vragen zoveel voedsel dat de ooi zelf te kort komt. Het suikergehalte in het bloed daalt en de ooi tracht dit tekort op te vullen met haar reserves. Door deze abnormale stofwisseling stijgt het gehalte aan acetonlichamen in het bloed.  Het schaap wordt suf, loopt onzeker, heeft weinig eetlust en ademt hoorbaar.  In de adem is een 'acetongeur" te ruiken.  In een vroeg stadium kan men door krachtiger te voeren dit proberen recht te trekken, eventueel kan een dierenarts nog extra energie toedienen.  In een te ver gevorderd stadium zijn ooi en lammeren echter veelal verloren.  

Om acetonaemie te voorkomen moet voldoende en goed voer verstrekt worden terwijl men er op let dat het dier toch niet te vet wordt.  Men kan de conditie opvolgen door met de vingers de rug van de ooi te betasten.  Wanneer de uitstekende ruggewervels nauwelijks kunnen gevoeld worden is extra bijvoeding niet of weinig noodzakelijk.   Bij ooien die vermageren voelt men de benige uitstekels van de ruggenwervels, zij zijn waarschijnlijk drager van meerdere lammeren en hebben wel baat bij een krachtvoergift van 200 a 400 g/dag.  Let op dat bij het begin van het bijvoederen met krachtvoer, men de dieren daar geleidelijk aan laat wennen, het plots toedienen van te veel krachtvoer kan fataal zijn.  Voldoende ruwvoer van goede kwaliteit moet altijd beschikbaar zijn.

Een aandoening welke wat verschijnselen betreft veel op slepende melkziekte lijkt is melkziekte.  Melkziekte kan zich zowel voor als na het aflammeren manifesteren en betreft een acuut tekort aan calcium.  De sterke skeletgroei van de lammeren in de laatste zes weken van de dracht vereist veel calcium.  Normaal gesproken zit calcium in voldoende hoeveelheden in het voer maar door bepaalde omstandigheden zoals stress en rantsoenwijziging of een meerlingendracht kan er tijdelijk een acuut tekort optreden.  Door de hoogdrachtige ooien calciumrijk voeder zoals bietenpulp of luzerne aan te bieden kan een evenueel tekort worden opgevangen.